Blauwe laarsjes. *

Dikkertje Dap kwam van de trap
’s morgens vroeg iets voor half zeven
om haar schat een zoentje te geven.
Dag mijn schat, zei Dikkertje Dap,
weet je wat ik heb gekregen ?
Blauwe laarjes, om te spelen.
Dag Dikkertje Dap, zei haar schat,
ik weet wat je hebt gekregen
want ik ga mee spelen.
Ik heb ze voor jou meegebracht
want jij bent mijn schat.
Ik zag ze staan en dacht aan jou.

Boem ! Au !!

Dikkertje Dap ging op de trap
’s morgens vroeg zo rond half zeven
nadat ze haar schat een trap had gegeven.
Hoe komt hij erbij ?
Hij ziet laarzen en denkt aan mij ?
Ik had toch eerder verwacht
dat als hij bloemen of wolkjes zag
hij dan aan me dacht.

Dikkertje Dap kwam van de trap
’s morgens vroeg iets na half zeven
om met haar schat een woordje te placeren.
Wat denkt jij misschien ?
Ik ben geen boeretrien !
Natuurlijk niet, lacht haar schat,
iedereen kan toch zo zien
jij bent een tien !
Goed dat ik je die laarjes heb gegeven
want ze spreken van regen
en wij gaan spelen in een wei.
Enfin, dat is toch wat hij zei.

Zeg mijn schat, zei Dikkertje Dap,
ga je mee op te trap ?
Ik weet, het is pas half zeven,
maar dan kan ik je die zoen toch nog geven.
Ik zal die laarjes passen
en dan spelen we een potje ‘klaverjassen’

*Vrije bewerking van Dikkertje Dap (Annie M.G.Schmidt)